De HEER richtte de volgende woorden tot de profeet Jeremia over de omringende volken.
Over Egypte, over het leger van farao Necho, de koning van Egypte, dat zich bij de Eufraat, in Karkemis, bevond. In het vierde regeringsjaar van koning Jojakim van Juda, de zoon van Josia, werd het verslagen door koning Nebukadnessar van Babylonië.
‘“Grijp de schilden, mannen van Egypte, maak je klaar voor de strijd! Span de paarden in, spring op de wagens! Helm op, de speren gescherpt, het harnas omgord! Vooruit, in het gelid!” Waarom staan ze verlamd van angst, waarom deinzen ze terug? Hun keurtroepen worden verpletterd, ze vluchten zonder om te kijken, overal paniek – spreekt de HEER. De snelste krijgsheld kan niet vluchten, de dapperste niet meer ontkomen. In het noorden, bij de Eufraat, komen ze ten val.
Wie zwelt als de Nijl, wie bruist als die onstuimige rivier? Het is Egypte dat zwelt als de Nijl, onstuimig als die bruisende rivier. “Ik zal oprijzen,” roept het, “en de aarde overstromen, steden en inwoners vernietigen. Bestijg de paarden! Jaag de wagens voort! Helden, werp je in de strijd! Nubiërs, Libiërs, hef de schilden! Span de bogen, Lydiërs!”
Het is een dag van wraak voor de HEER, de God van de hemelse machten. Hij wreekt zich op Zijn vijanden. Zijn zwaard doet zich te goed, het drinkt en raakt verzadigd van hun bloed. De HEER, de God van de hemelse machten, richt een slachting aan, in het noorden, bij de Eufraat. Vrouwe Egypte, haast je maar naar Gilead en haal daar balsem. Geen middel baat je nog, je wonden groeien toch niet dicht. De volken horen hoe je wordt vernederd, je jammerklachten klinken over heel de aarde. Je helden tuimelen over elkaar, ze storten allen neer.’
De HEER richtte de volgende woorden tot de profeet Jeremia over de invasie van koning Nebukadnessar in Egypte:
‘Geef orders in Egypte, officieren, geef bevel in Migdol, beveel in Memfis en Dafne:
“Op je post, maak je gereed, alle volken om ons heen zijn door het zwaard verslonden.” Waarom zijn je machtige soldaten teruggedreven, waarom hielden ze geen stand? De HEER sloeg hen uiteen.